Er was eens een man die door het land trok en zich zo goed en zo kwaad als het ging door het leven sloeg. Op een dag bedacht hij dat een warm soepje zijn hongerige maag goed zou doen. Geld had hij niet, wel woonde in de buurt een boerenvrouw die wat simpel was. Hij besloot bij haar zijn geluk te beproeven. Bij de rivier zocht hij een mooie, ronde steen ter grootte van een appel, hij liep ermee naar het boerenhuis en vroeg de vrouw of hij een pan met wat schoon water kon krijgen.
Hij waste de steen tot hij schoon was en glom.
De boerin keek verwonderd toe. ‘Je doet veel moeite voor die steen,’ zei ze.
‘Goede vrouw,’ zei de arme hongerige man, ‘dit is een soepsteen.’
‘Een soepsteen?’ vroeg zij verwonderd, ‘wil je zeggen dat je met deze steen soep kan koken?’
‘Zeker, en zelfs een heel bijzonder smakelijke soep.’
‘Wat zeg je me nou? En kan iedereen dat?’
‘Met een beetje verstand …’
‘Wil je mij verklappen hoe je die soep maakt?’
‘Met groot genoegen, beste vrouw!’
Hij gooide het vuile water weg, liep met haar het huis in, zette de pan op het vuur, goot er een halve liter schoon water in en legde er heel voorzichtig de steen in. ‘Zo,’ hij wreef in zijn handen, ‘nu gaan we beginnen.’
De vrouw keek toe, geen handeling mocht haar ontgaan.
‘Wat peper en zout misschien,’ mompelde de man.
De boerenvrouw rende weg om de vaatjes te halen.
Toen het water begon te koken, fronste hij zijn voorhoofd. ‘Het bindt niet genoeg, een snufje meel zou erbij moeten.’
Vliegensvlug bracht zij meel. Hij roerde. Zij keek geboeid naar de steen die nog nauwelijks zichtbaar was.
‘Dat bot van een schapenbout, dat wil je zeker aan je hond geven,’ zei hij, ‘maar het kan beter in de soep.’
De boerenvrouw was helemaal niet van plan het bot aan haar hond te voeren, er zat een groot stuk vlees aan. Toch bood ze geen tegenspraak.
Hij proefde de soep: ‘…smaakt goed, krachtig. Er ontbreken alleen nog een paar aardappelen.’ Zonder zich om de vrouw te bekommeren, schilde hij een half dozijn aardappelen en deed die in de soep. ‘De steen kookt mooi uit,’ verklaarde hij, nadat hij nogmaals geproefd had, ‘weet je waarmee je de smaak echt af zou kunnen maken? Een paar uien!’ Hij sneed de uien die naast de aardappelen hadden gelegen, gooide ze in de pan en wachtte. ‘Zo’n goede soep heb je nog nooit gegeten. Wil je eens proeven?’
‘Een klein beetje,’ zei de boerenvrouw, ‘ik heb net mijn middageten op. Hier is een kommetje. Als je daar een lepel in wilt doen? O ja… het smaakt voortreffelijk. Die soepsteen doet wonderen! Kun je hem niet aan mij verkopen?’
‘Ik geef hem je cadeau,’ zei de vagebond royaal, terwijl de warme soep weldadig door zijn koude, uitgehongerde lichaam stroomde.
‘Dat is al te goed,’ zei de boerenvrouw, ‘maar doe me een genoegen en neem ook een paar kleinigheden van mij aan. Wat tabak, een stuk spek… en hier, neem ook dit flesje zelfgestookte jenever. Ik laat me niet graag door iemand in goedgeefsheid overtreffen.’
De vagebond bedankte haar, stak de geschenken in zijn zakken en stond op. ‘Goede vrouw, ik moet elders de mensen tonen hoe je een soepsteen gebruikt. Het beste en veel geluk!’
De vrouw vertelde het verhaal aan de buren. Ze bleef maar doorzagen over de heerlijkste soep die ze ooit gegeten had. Zij nodigde hen uit om te komen eten en omdat zij zich precies aan het recept van de landloper hield, was iedereen het erover eens dat de soep voortreffelijk smaakte.
Dit sprookje is mondeling overgeleverd in grote delen van Europa Scandinavië en Oost-Europa (AT 1548, The Soup-stone). In Portugal staat in vrijwel alle restaurants in Almeirim “sopa de pedra” (steensoep) op het menu.
(Uit: De volksverhalenalmanakop www.beleven.org)